Biografie

Maurice Braspenning(1968) is geboren in Rotterdam werkt en woont in Zoeterwoude. Hij is opgeleid aan de Rijksakademie van Beeldende Kunst en de Rietveld Academie, Amsterdam. Zijn docenten op de Rijksakademie waren onder andere Luc Tuymans, Lisa Milroy en Emo Verkerk. Zij motiveerden hem zijn eigen wereld te tonen.

In de nieuwe serie werken schildert Braspenning binnenruimtes

De muren van de ruimtes zijn dik en uit verf opgebouwd. Ze treden letterlijk buiten de kaders van het schilderij, wat een grote mate van ruimtelijkheid creëert. Er zijn kamers, waar voorwerpen elkaar ontmoeten. Er staat een doos, half open. Een kaal peertje hangt aan het plafond. Een stoel. Een contactdoos. Het doet menselijke aanwezigheid vermoeden, maar alles lijkt bevroren in tijd. De aanslag aan de muren bevestigt dat.

Als je wat langer lijkt, word je je bewuster van de ruimte en zie je niet alleen een kamer maar ook een half open vergeelde doos die zijn eigen binnenruimte kadert. Je kan net niet zien wat erin zit. In de muur zit een blauw vierkant gat. Een kattenluikje? Zelf benoemt Braspenning dat als ‘overgangen’. Het suggereert een ruimte achter de ruimte.

Elke begrenzing is ook een nieuw begin. En er hangt een schilderij aan de muur, een tijdstunnel. Rembrandt, Vermeer, niet de minsten. In combinatie met een peertje aan het plafond is dit niet een alledaagse situatie. Zijn we hier getuigen van een geheim en lang vergeten rovershol? Is het de bovenkamer van de kunstenaar, waar attributen uit het verleden samenkomen met de meesters uit het verleden die hij bewondert? Het levert een mysterieus geheel op, dat vragen oproept en je je eigen ruimte en verhaal laat maken.

Thuis is dit, op kleine schaal, ook invoelbaar. Als ik bijvoorbeeld naar de wasbak kijk of naar de hoek van de kamer. De ruimte in de wasbak lijkt een theater. Een verstild beeld. De objecten lijken acteurs waar een spanning tussen hangt. Het putje is de overgang naar iets anders. Een hoek van de kamer blijkt een setting van objecten die vervreemding oproept, door hoe de objecten zich tot elkaar verhouden. Dat bevroren theater lijkt soms te zoemen van stilte.

In mijn werk van de laatste twee jaar ben ik geïnteresseerd in de spanning tussen voorwerpen en ruimtes. Mijn werk heeft zich de laatste twee jaar qua onderwerp van buiten naar binnen verplaats. Tijdens een reis naar North Dakota in de winter, in een totaal wit landschap zonder horizon, wandelend en rijdend over bevroren meren, besefte ik dat er een wereld onder mijn voeten gaande was. Dit gegeven kon ik terug in Nederland niet meer loslaten. In elke ruimte waar ik ben, ben ik me ervan bewust dat er achter die muur of onder mijn voeten een andere ruimte is waar iets gaande is. Het besef dat elke begrenzing een nieuw begin is.

In mijn werk volg ik dit pad en pas ik het toe. Door een open doos te schilderen kader ik een ruimte af terwijl het tegelijk de overgang naar een andere ruimte is, de kamer waar hij in staat. Een vierkant blauw gat in de muur doet je beseffen dat er achter de muur een nieuwe ruimte gaande is, die mee speelt in je fantasie zonder dat hij te zien is. Zo probeer ik de plek waar het schilderij zich afspeelt te vergroten en te verruimen, van het doek naar het hoofd van de toeschouwer.
Tijdens het werkproces komen allerlei associaties naar boven, van ruimtes waar ik geweest ben, gezien heb, de kleuren, de geur, het gevoel. Ik ben 6 hoog in een flat opgegroeid. Dat was voor mij als kind een paradijs. Overal ruimtes waar je op onderzoek uit kon gaan. De lift. De etages. Maar vooral de kelderboxen onderin de flat. In sommige boxen konden we naar binnen, met een loper. Een groot avontuur. In onze eigen kelderbox hing een geur van benzine en olie. Mijn vader, die verzamelwoede had, had er allerlei potjes, dozen, boxen, verroeste spijkers en allerlei spullen en materialen staan. Ook stond er, onder een dik doek, zijn brommer, een RAP, met een stokvismotor. Die had een prachtig vaalblauwe en groengrijze kleur. Die startte ik soms stiekem, waarna de hele kelderbox blauw stond.

Als ik naar mijn oom en tante ging, die ook in een flat woonden, nam mijn oom mij altijd mee naar zijn kelderbox, zijn domein. Daar had hij altijd iets voor mij, wat ‘van de vrachtwagen gevallen was’. In de hoek stonden plastic 7-up flessen, waar ik niet uit mocht drinken. Pas later begreep ik dat daar jenever in zat.

De zelfgebouwde houten fishhouses in North Dakota, met gaten in de vloer, waar gasten ’s nachts met korte hengels vissen, bierdrinken en BBQ’en. Een wereld boven het ijs en een wereld eronder. Ik voel het tapijt van de verouderde kamers in een leegstaand huis van een neef in Schotland, de geur van vocht en schimmel. De kale, naar nat gips en rottend hout ruikende kamers, waar ik met plakkende kleren als stukadoor vertoefde. Om als beginnende schilder wat bij te verdienen. Een peertje aan het plafond waar een stukje plastic met tape om zat, omdat je anders onder stroom kwam te staan tijdens het stuken. Dit soort beelden gaan door mijn hoofd uit als ik aan het werk ben.